Jan Keijnemans

JAN DE STALKNECHT EN ZIJN TONIA:“OPA EN OPOE FORT”

Bij het aantreden van Heuff is Jan stalknecht op de oven en dan zien we hem op de foto staan met paard en wagen en op zijn hoofd het onafscheidelijke bombazijnen petje. Ja, hij heeft wel zijn arm gebroken, maar dat is geen reden om niet te werken. En die Spies moet er ook zo nodig op met zijn twee hondjes. Als jonge jongen heeft Jan al geleerd met paarden om te gaan als boerenknechtje in Dalem.
Daar komt zijn Tonia trouwens ook vandaan. Zij is de dochter van Jan van Vliet en Willemijntje van der Giessen, in Vuren ook wel “dikke Mijn” genoemd. De reden laat zich raden. Zij woonden later in ‘De Engel’ op Vuren, een huurhuis van de steenfabriek.

Tonia Elisabeth werd in 1857 op 3 augustus geboren en is goed achttien jaar als ze trouwt op 10 mei 1876. Jan is van 16 juni 1876 en dus 21 jaar, als hij haastig zijn jawoord geeft. Zijn zoon Dirk ligt een dag later al in de “wieg”, misschien wel op de bedsteeplank, opa Fort laat er geen gras over groeien.

Tonia mag er zijn, een knappe meid. En ze weet van aanpakken, haar handen staan nooit stil. Ze heeft het heel druk met haar gezin, binnen een jaar wordt Jan geboren op 9 mei 1877. Het kind is erg ziekelijk, de dokter komt veel over de vloer, maar kan niet voorkomen dat Jan na 9 maanden op 23 januari 1878 sterft. Groot verdriet heerst er in het huisje. Tonia is dan echter ook weer zwanger en de blijdschap keert weer als de tweede Jan wordt geboren op 10 juli 1878.

Na ruim 2 jaar, op Sinterklaasavond 5 december 1880, komt Gerrit Ariese ter wereld; een levenslustig kereltje waaraan Tonia op haar oude dag (haar man is dan overleden) veel plezier beleeft.

Met Geertje Cornelia, de eerste dochter, wordt geboren op 27 januari 1883. Wat zijn ze er blij mee. Maar het gaat minder voorspoedig. Geertje is zwak van gezondheid en als ze op anderhalf jaar mazelen krijgt, is er voor de dokter geen houden aan. Het arme kind sterft in de armen van haar moeder op 2 oktober 1884. Mazelen, kinkhoest, t.b.c. en allerlei andere ziekten zijn nog nauwelijks te behandelen en er is slechts een kans op overleven als de weerstand goed is. Maar wat wil je in een vochtig huisje in de dijk en daarbij een eenzijdige voeding.

Bastiaan Jeurrianus, wat een schitterende naam, is dan inmiddels al weer geboren op 26 juli 1884, een rustige, gezonde baby. Zijn eerste maanden staan in het teken van de ernstige ziekte van zijn zusje en er wordt van alles aan gedaan om de ziekte niet te laten overslaan. Hij redt het!

Bij de komst van Johan op 9 april 1887 weet Tonia nog niet wat haar nu weer boven het hoofd hangt. Het kind komt weliswaar gezond ter wereld, maar het gezin maakt in zijn tweede jaar zorgelijke maanden door tot(als)weer een infectieziekte toeslaat en Jan en Tonia op de dag voor Kerst, op 24 december 1888 hun derde kind ten grave dragen.
Dan is de kleine Mijndert slechts anderhalve maand oud, geboren op 12 november 1888. Hij wordt niet ouder dan een half jaar. Op 16 mei 1989 maken de bedroefde ouders met het vurenhouten kistje de droeve gang naar het kerkhof voor de vierde keer. Ongelooflijk!

Al op 1 maart 1890 wordt een meisje geboren en Tonia noemt haar Johanna Cornelia. De gezondheid van het kind is broos, maar het verhindert haar niet om net als haar moeder later 11 kinderen op de wereld te zetten.

Het is hoog zomer als de tweede Mijndert op 31 augustus 1892 zijn ogen in de bedstee voor de eerste keer openslaat. Tonia ziet het gelijk, de dokter kijkt bedenkelijk en het kind ziet er niet goed uit. Voor haar een geheel nieuwe ervaring. De kinderen zijn altijd gezond ter wereld gekomen, levensvatbaar. De kleine wordt nog gedoopt maar overlijdt een dag later op 1 september en Jan maakt in zijn eentje de tocht naar de begraafplaats.
Tonia en Jan zijn gebroken en komen er maar moeilijk overheen. De vijf kinderen eisen in het kleine huisje hun aandacht op, moeten naar school en de eindjes zijn nauwelijks aan elkaar te knopen. Wat kost het niet, de ziekten en de begrafeniskosten van de kinderen. Armoede troef!

Het duurt dan ook vijf jaar, nadat Tonia enigszins op krachten is gekomen, voor het laatste kind wordt geboren, een zoon Mijndert op 12 april 1897, een dapper kereltje, ijzersterk. Hiermee kwam een einde aan een vruchtbare periode van 21 jaar. Tonia baarde in die tijd 11 kinderen, waarvan er 5 overleden.

In zijn schaarse vrije tijd, of als het hem teveel werd in het kleine huisje, staat Jan ‘altijd’ op de dijk. Je kunt hem er uittekenen. Op zijn klompen, met Manchester broek en kiel. Op zijn hoofd het zwarte petje, onafscheidelijk. Hij kijkt dan uit over de Waal, richting Aalst, Federeert, Kerkwijk en Delwijnen. Hij denkt met weemoed aan de Bommelerwaard, voor hem een beetje het Brabantse land. Later is daar nog een liedje over gemaakt. Maar ongetwijfeld kende Jan toen de woorden al:

“mijn hart is verpand aan het Brabantse land; het land waar wieg -van de Keijnemansen- heeft gestaan

Waarom heeft zijn vader Dirk de oversteek gewaagd? Is het zijn moeder Johanna van Muilenburg geweest, waarvoor hij gevallen is, de grote liefde? Of zijn het de arbeidsomstandigheden geweest. Is hij misschien door zijn vader Jan Keijnemans, die met Catharina Keller getrouwd is, naar de overkant gestuurd. Jan weet het niet. Maar hij heeft nog wel horen praten over zijn overgrootvader Dirk Keinemans (raar, een ei en geen eij) die in 1780 in Aalst getrouwd is met Johanna Hendrika Segers en eigenlijk uit Kerkwijk komt. Ja, als je trouwt kom je nog eens ergens. Hij heeft ze nooit gezien. Alles van horen zeggen.Zijn vader overleed toen hij nog geen twee oud was. Dus die heeft hem ook niets kunnen vertellen.

Helemaal uit Kerkwijk, terwijl zijn overovergrootvader Rombout Keinemans uit Nederhemert vandaan kwam (vreemd die had ook al zo’n rare naam), geboren in 1725, in 1750 getrouwd met Jannetje Verweij uit Aalst en in 1781overleden. Verder terug weet Jan het ook niet, maar wie wel. Wie waren de ouders van Rombout? Ze woonden ongetwijfeld ook in Nederhemert. Dat is overigens nog een verhaal apart. Om de kleine te laten dopen moesten ze met het kind in een roeiboot de Maas over, terwijl er zo begin januari volop ijs dreef. Slechts met veel moeite wisten ze de overkant te bereiken. Ook de voettocht over de Kasteellaan, met het kleine wicht op de arm, met van links een snijdende oosten wind was voor de jonge moeder geen pretje. Voor het fraaie kasteel had de kleine stoet geen oog. De lange rokken van de vrouwen waaiden ongescheiden op. Ze waren blij toen ze de Kerklaan bereikten en de wind in de rug kregen. De dienst duurde maar kort, de temperatuur in de holle kille ruimte was niet veel hoger dan buiten, niet dat de kleine Rombout daar veel last van ondervond. Hij werd gedoopt en daar ging het om op die gedenkwaardige dag. De kerk stond toen aan de overkant niet ver van het kasteel, vandaar. Nee, dat was niet altijd zo geweest, maar in 1460 hadden ze dwars door het dorp een nieuwe loop voor de Maas gegraven. En zo gebeurde het dat Nederhemert-Zuid en Nederhemert-Noord ontstonden. Het duurde tot 1777, voordat in Nederhemert-Noord een nieuwe kerk werd geopend. De Maas vormde een haast religieuze grens. Het Reformatorische noorden en het Roomse zuiden. Het afsnijden van de bocht naar Heusden deed een stukje noord aan de zuidkant belanden, totdat koningin Wilhelmina (Jan heeft dat nog mee mogen maken), in 1905 de nieuw gegraven “Bergsche Maas” opende. Nederhemert werd weer afgedamd en het Maaswater stroomde als vanouds langs Heusden om nu via de Amer en het Hollands Diep naar zee te stromen.

Eigenlijk, denkt opa Fort, hoor ik dáár thuis, aan de overkant, daar woont mijn hele familie, ooms en tantes, neven en nichten, daar liggen mijn wortels. Maar helaas, teruggaan is niet mogelijk, de Waal ligt er tussenin en werk is er niet. Maar niemand verbiedt Jan om dromerig op de dijk te staan en daarom staat hij er “altijd”. Hij mijmert wat af, zijn blik op het zuidoosten gericht, de Bommelerwaard!

Hannes de Leeuw is te druk met vissen in de putten, kijk daar ligt zijn “schouwke” bij het Snerrebos en hij zit vaak manden te vlechten op de stoep voor het huis en het slachten niet te vergeten. Het is waar. Hannes kan er wat van. Als het varken aan de leer hangt, zie je zo dat Hannes het beest geslacht heeft, een plaatje. Hij weet op de kilo af te schatten hoe zwaar het varken is. Hoe meer borreltjes, des te zwaarder. En van een haasje stropen op de polder is hij ook niet vies. Er blijft nog genoeg over voor de jacht.

En wat moet je nou met Henk van Gessel, die is met Marie de Leeuw getrouwd, daar praten ze niet tegen. Met iedereen heeft dat mormel ruzie en ze wonen er nog wel aan vast. Met de zuster van Henk, die Janna, heeft Tom van Hendrik Ekelmans nog verkering, ze komt er voor uit Tiel. Anneke van Ditjes is altijd onderweg om te naaien, ook Franske de mandenmaker is altijd bezig. Ja, je heb dan in het buurtje richting ‘Het Fort’ nog Flip Bron en Kiske de schoenmaker en dan nog Wim, de machinist van het Herrewijnse watermachine. Die Wim Kruis verhuist later naar het "watermachien" in Herwijnen bij de Braadaal. Op het Fort kom je niet, daar mag je nog niet naar kijken, eigenlijk niet over praten. Nee, het valt niet mee aan het ‘Benejeeind’.

Later hebben Rinus de Leeuw en Net nog een poosje in het laatste huisje, tegenover Franske de mandenmaker, buitendijks gewoond. Daar woonde eerst Lindhout, de machinist; je kon er zelfs een fiets kopen. Maar Net en Rinus zijn al gauw vertrokken. Net heeft het er niet zo naar de zin. Als ze thuis op de oven bij moeders gaat werken, moet ze altijd langs haar schoonmoeder Aal. En daar heeft ze ‘t niet op. Ze is er een beetje bang voor, vandaar. Met paard en wagen zijn ze verhuisd. Jo zat boven op de spullen, maar het was niet veel bijzonders. Ze vertrekken helemaal naar het boveneind, naar het jachthuis van Viruly, naast Maurik de jachtopziener, in hetzelfde huis.

Kom, Jan gaat maar weer eens eten. Tonia zal de aardappelen met azijn of mosterd en een snee roggebrood inmiddels wel klaar hebben. Vanavond nog een bakske koffie of iets dat daar op lijkt, al houdt Tonia daar niet van, maar ook een jenevertje gaat er wel in. En dan vroeg de bedstee in, want het is weer vroeg dag.

Ja, het zijn lieve mensen die opa en opoe Fort, echt wel. Ze wonen heel gezellig, maar klein, aan het 'beneje-eind’ van Vuren, in de dijk, het water loopt van de muren. Met een smal stoepje bereik je hun schamele woning. Opoe loopt daar bedrijvig heen en weer. Op haar hoofd het onafscheidelijke, gehaakte mutsje en op haar kleine neusje een rond stalen brilletje. Als ze op de foto gaat, doet ze dat soms even af. De voeten gestoken in sloffen. Die zijn natuurlijk voor binnen, voor buiten zijn de klompen. Daarmee gaat zij naar de bleek of naar het ‘huske’, de buitenplee aan de Herrewijnse Vliet.
Voor hoogtijdagen is er de plooimuts en een jurk met daar onder zowaar echte leren schoenen. Opoe op haar best! Op die plooimuts is ze zuinig, want die kan ze zelf niet strijken. Dan moet ze helemaal naar Gorcum, naar de mutsenplooister, en dat kan ze eigenlijk niet betalen.

Haar huis is schamel ingericht, maar proper. Een tafel met vier stoelen en een kastje voor wat prullaria, een paar beeldjes kwam ik nog tegen bij Geert Roza en Mijntje Bracht . Jan Keijnemans, de zoon van Mijndert Keijnemans, koestert de zes kopjes uit Vuren en ze staan te pronken in de vitrinekast in Hoog Blokland.
De potkachel wordt elke week gepoetst en in de voetenplaat kan je je haar kammen.
’s Avonds om 8 uur duiken Jan en Tonia de bedstee in en daar is het dan reuze gezellig. Waar de kinderen allemaal geslapen hebben is en blijft een raadsel, maar zes zijn er groot geworden, maar ook vijf zijn er overleden.

Dirk en Bas komen ’s zondags altijd koffie drinken. Gert en Driek, maar ook Jan, To en Peke moeten dan altijd mee. Het zou best gegaan zijn ware het niet dat opoe zo’n lekker ‘bakske poeier’ klaarmaakte. En de melk komt van de drie geiten die ze melkt. Een vieze sterke smaak. Niet te drinken. De dorst van de kinderen gaat, alleen al bij de reuk, gauw over en opoe snapt daar niets van. Ze melkt de beestjes met liefde. In de koffie, nee surrogaat kwam maar zelden in huis, smaakt die melk goed, lekker vet. Ze heeft nooit anders geproefd. En aan het gras kan het niet liggen, ze staan altijd in de ‘bogerd’ onder de bomen bij de Herrewijnse Vliet en “swainters” in het stalleke. Als opoe even wat melk tekort komt, stevent ze op haar geiten af, plukt een poosje aan de spenen en schenkt daarna de melk zo uit de uier in de koffie. “Vers van het mes en lekker warm”.
En ‘Jan van Basse’ die nooit voorbij zal gaan zonder effe aan te komen, klaagt ook niet over de ‘gčtemelk’. Maar die ‘kainder van Dirke’, ze mankeren toch niks?

Opoe houdt de ‘meskes’ goed in de gaten, die willen nog wel eens achter de jongen aan richting het Fort. Zodra ze de dames ziet, stuift ze de dijk op en roept:” Herwes” en ze bedoelt daarmee niet “Gunsop” naar het Fort. De meiden maken teleurgesteld rechtsomkeerd, ja ze luisteren nog naar opoe, wachten een poosje en gaan via het Snerrebos, onder langs de dijk alsnog achter de jongeskes aan. Je bent jong en je wilt eens wat, toen ook al!

Ze houdt veel van haar kleinkinderen en Driek geeft ze zelfs een mooi ‘jurkske’. Dat steekt de rest nog steeds. Opoe Fort heeft zo haar voorkeuren. In 1940 worden alle huisjes tot en met opoe Fort met de grond gelijk gemaakt. Het fort moet het schootsveld vrij hebben. Je moet de Duitsers toch kunnen zien aankomen!

Opa Fort leeft dan al niet meer. Hij lag de laatste tijd op bed, hoestte veel en was ziekelijk. In de kamer ligt Jan opgebaard, omdat zijn mond openstaat heeft tante Jantje en Han Kiep, die hem hebben afgelegd, een handdoek om het hoofd gebonden. Je kan hem zo door het raam zien liggen.

Haar zoon Jan verhuist “Ouwe Toon”, zoals ze ook wel oneerbiedig wordt genoemd, eind 1939. Dit gaat niet van een leien dakje, oom Jan kennende . Ze vertrekt met haar zoon Gerrit, de vrijgezel, naar haar dochter Han, van het winkeltje en zij hebben er tot hun dood gewoond. Kom daar nu nog eens om twee mensen, waarvan zeker één met een handvat, in huis te nemen. In 1942 komt aan het “kommervolle” leven van Antonia Elisabeth Keijnemans-Van der Vliet een einde. Elf kinderen heeft ze gebaard, vijf zijn er op jonge leeftijd overleden. En voor iedereen staat ze klaar. Als de kleinkinderen nieuwjaar komen zeggen is er altijd zo’n lekkere keiharde mop en een suikerbeest. Na een kortstondige ziekte, ze is dan 85, gaat Antonia Elisabeth heen en wordt een maand voor kerst in Vuren, op 23 november, achter de kerk  begraven, helemaal aan het boveneind. Haar zoon Gerrit komen we tot in de vijftiger/zestiger jaren tegen op de dijk in Vuren en hij verblijft al die jaren bij zijn zuster Han en later bij zijn nichtjes Geert en Mijntje.